Het doel van dit onderzoek was om te achterhalen hoeveel ruimte voetgangers nodig hebben en het creëren van een hulpmiddel waarmee ontwerpers gevoel kunnen ontwikkelen, voor voetgangersaantallen en de breedtes van voetpaden en per locatie kunnen bepalen hoe breed het voetpad moet worden. Een van de resultaten is dat de ruimtevraag van de voetganger kan worden beantwoord aan de hand van de hoeveelheid comfort oftewel bewegingsruimte die de voetganger heeft. De verschillende comfortniveaus worden uitgedrukt in Levels of Service (LoS). Uit interviews is onder andere naar voren gekomen dat ontwerpers geen gevoel hebben voor aantallen voetgangers en dat zij behoefte hebben aan hulpmiddelen bij het planvormingsproces. Om dit gevoel en deze kennis te bewerkstelligen is een referentiekader ontworpen waarin zowel de LoS als het aantal voetgangers en de breedte van het voetpad worden gecombineerd om inzicht te geven in de manier waarop deze aspecten zich tot elkaar verhouden. De hoeveelheid ruimte die de voetganger nodig heeft hangt af van de drukte op de desbetreffende locatie en het type plek. Het is aan de ontwerper/besluitvormer om te bepalen welk comfort de voetganger op de desbetreffende locatie gegund is.
In dit onderzoek is middels literatuuronderzoek, interviews met tien experts, negen casestudies en observaties antwoord gegeven op de vraag: Hoe kunnen de kansen voor duurzame mobiliteit in bestaande wijken in middelgrote plaatsen in beeld gebracht worden vanuit het STOMP-principe en welke maatregelen kunnen in deze wijken bijdragen aan een optimale STOMP-toepassing?
Concluderend kan autogebruik enkel teruggedrongen worden met pushmaatregelen als de ‘STOM’-alternatieven op orde zijn. Uit het onderzoek blijkt dat STOMP het meest toegepast is in de wijken gebouwd van 1970 tot 1990. Voor de wijken van 1930 tot 1960 liggen de kansen bij ‘stappen’ en ‘trappen’ omdat deze nog niet hoog zijn maar de nabijheid en openbaar vervoer wel hoog scoren. In recent gebouwde wijken (1990 tot heden) liggen kansen voor het verbeteren van het openbaar vervoer, de privéauto en de nabijheid. Uit het onderzoek komen de volgende maatregelen naar voren om ‘STOM’ aantrekkelijker te maken: een autoluwere inrichting, voetgangersnetwerk creëren door het wegenemen van barrières, fietsparkeernormen, (deel)bakfietsen en frequent openbaar vervoer langs de randen.
De Noorse onderzoeker Helge Hillnhütter promoveerde op zijn onderzoek, getiteld Pedestrian Access to Public Transport (Stavanger, 2016). Uit zijn onderzoek blijkt dat de stedelijke omgeving invloed heeft op het lopen naar de ov-halte. OV-gebruikers lopen tot 70% langere afstanden in voetgangersgebieden in vergelijking met een omgeving waarin de auto domineert. Lees er meer over in deze samenvatting van zijn dissertatie.
Deze masterscriptie betreft een onderzoek naar de inclusieve mobiliteit in voetgangersgebieden: beschrijven en evalueren van inclusieve voetgangersgebieden in Oslo, Noorwegen en Nijmegen, Nederland. Dit onderzoek geeft meer inzicht in de definitie van inclusieve voetgangersgebieden en factoren die de mate van inclusiviteit beïnvloeden. Om dit te onderzoeken werden vragen met betrekking tot inclusiviteit; “van wat”, “voor wie”, “door wie” en “hoeveel” bestudeerd. Het onderzoek is gericht op een beter begrip van de definitie en beoordeling van inclusieve voetgangersgebieden.
Deze Masterscriptie handelt over de relatie tussen stedelijke vernieuwingsprojecten en de leefbaarheid voor ouderen in openbare parken in Seoul. De bevindingen zijn dat de ouderen onvoldoende worden meegenomen in ruimtelijke planningsopgaven van stadsvernieuwing. Tevens wordt het belang van de openbare parken aangetoond voor de gezondheid en sociale contacten.
Deze masterscriptie handelt over de mate van invloed van een aantal factoren op de keuze van ouders voor het type vervoermiddel bij de trip naar school in Lima (Peru). Voornaamste bevinding is dat bij de groep met midden tot hoge inkomens denkt dat de verkeersomgeving veiliger is op weg naar school, hetgeen ervoor zorgt dat ze minder geneigd zijn om de auto te kiezen en meer actieve vervoermiddelen. Bij de groep met lage inkomen bleken verkeersveiligheidspercepties niet bepalend te zijn voor de keuze van de verplaatsingswijze naar school. De waargenomen sociale veiligheid bleek in geen van de twee schooltypen relevant te zijn voor het voorspellen van de keuze van het woon-werkverkeer naar school. Bovendien bleek voor deze studie het inkomensniveau een relevante factor te zijn bij de keuze van het vervoermiddel naar school.
In deze masterscriptie is gekeken naar het effect van nabijheid van voorzieningen op de mate van welzijn. Er werd een kwantitatieve analyse uitgevoerd op drie casestudies, die overeenkomen met drie Europese steden die vaak worden beschouwd als prototypes van een 15-minuten stad: Parijs, Barcelona en Milaan.
Vanwege beperkingen tijdens het verzamelen van de gegevens konden alleen conclusies uit de casestudy in Parijs worden gegeneraliseerd. Uit die analyse konden enkele conclusies worden getrokken. Nabijheid bleek een direct licht effect te hebben op subjectief welzijn door toegankelijkheid, maar ook een indirect effect door lokale sociale banden. Een op nabijheid gerichte ontwikkeling kan de kansen voor stadsbewoners vergroten door het lokale potentieel in buurten te ontwikkelen, maar moet tegelijkertijd buurten met elkaar verbinden in een polycentrisch systeem, zodat ze geen doodlopende wegen worden en de effecten van nabijheid op subjectief welzijn belemmeren.
Dit onderzoek gaat over de effectiviteit van verschillende kenmerken van Superblocks, een concept uit de ruimtelijke planning, op de vervoerswijzekeuze. Als casestudy is Barcelona gebruikt en als methode is gekozen voor een enquête onder bewoners van de superblokken vanwege het grote bereik en de generaliseerbaarheid. Interessante bevindingen waren dat lopen populair is en dat het voor vergelijkbare afstanden wordt gebruikt als waarvoor de fiets gebruikt wordt.
In dit onderzoek is gekeken naar hoe de verschillende fysieke kenmerken van de omgeving de verschillen in aantrekkelijkheid om te gaan lopen verklaren. De analyse heeft laten zien dat de nabijheid van water en groene zones een onderscheidbaar effect hadden op de aantrekkelijkheid voor voetgangers van loop infrastructuur. De analyse laat zien dat de dichtheid van groene gebieden en de nabijheid van waterlopen een significant positief effect lijken te hebben op de ervaren beloopbaarheid door voetgangers, terwijl de nabijheid van verkeersinfrastructuur die niet voor voetgangers is, zoals uitvalswegen en openbaar vervoer, significant negatief van invloed blijken te zijn.
In dit onderzoek is gekeken welke gedragsinterventie buurtbewoners stimuleert om vaker en een langere afstand te lopen in Overschie, een wijk in Rotterdam. De interventies zijn getest tijdens een veldexperiment. Uitgezocht is welke interventies bewoners stimuleren om een langere route te lopen, die dezelfde bestemming heeft als de kortere route. Op basis van interviews is geprobeerd te achterhalen welke interventie het populairst is. Er is geen statistisch en economisch significant bewijs gevonden voor de gedragsinterventies. De bevindingen wijzen er echter wel op dat we ons meer moeten richten op het faciliteren van loopgedrag, in plaats van op het motiveren van loopgedrag.
Een afstudeerproject over de hoeveelheid ruimte die voetgangers nodig hebben om comfortabel te kunnen lopen. Het onderzoek mondt uit in een aantal conclusies en aanbevelingen.
In dit afstudeeronderzoek is middels literatuuronderzoek, interviews met tien experts, negen casestudies en observaties antwoord gegeven op de vraag: Hoe kunnen de kansen voor duurzame mobiliteit in bestaande wijken in middelgrote plaatsen in beeld gebracht worden vanuit het STOMP-principe en welke maatregelen kunnen in deze wijken bijdragen aan een optimale STOMP-toepassing?