Het is nuttig om in het loopbeleid te schetsen wat je gewenste eindbeeld is (je visie op een gebied en je visie op de rol van lopen daarin), welke keuzes er al zijn gemaakt en wat er nog ontbreekt (de delta tussen de huidige en gewenste situatie). Je kan hiervoor bijvoorbeeld de Omgevingsvisie gebruiken.
Het is belangrijk hierbij de functies van lopen te schetsen. Want die functies zijn leidend voor de ruimtelijke keuzes die je op het gebied van lopen maakt.
Neem bijvoorbeeld Leidsche Rijn. De visie achter deze ontwikkeling is dat lopen voor de korte afstanden relevant is. Lopen is daarom vooral op buurtniveau ontworpen. Er zijn stoepen, voetgangerszones in het winkelcentrum en een groot park met het “Lint”. Maar omdat lopen niet als optie voor middellange afstanden wordt gezien, ontbreek een doorlopend wandelnetwerk en hebben voetgangers te maken met moeilijk oversteekbare barrieres, zoals busbanen.
Lopen raakt aan allerlei ruimtelijke keuzes. Denk aan bijvoorbeeld toepassing van het STOMP-principe of het idee van de 15-minutenstad. Maar bijvoorbeeld ook aan concurrerende ruimteclaims vanuit bijvoorbeeld mobiliteit, groen of woningbouw. De ruimtelijke keuzes die je hierin maakt, zijn mede afhankelijk van het type gebied. Bijvoorbeeld bestaand gebied of juist een gebiedsontwikkeling. Of woongebied, werkgebied, gemengd gebied of stationsomgeving. Lopen is gebaat bij functiemix, dat betekent dus waar mogelijk het voorkomen van monofunctionele gebieden Het is goed om in de visie in te gaan op de rol van lopen in relatie tot ander ruimtegebruik.
Bron: Wilmar Dik