De 15-minutenstad wint aan bekendheid: altijd binnen een kwartier lopen of fietsen bij belangrijke basisvoorzieningen. Het lopen verdient aparte aandacht bij steden met deze ambitie. Voor je het weet gaat het om haastig van A naar B lopen, terwijl er kansen kunnen liggen voor plezierig wandelen.
Een mooie denkoefening voor wie in een stad woont. Welke voorzieningen heb je op vijftien minuten lopen van je huisadres? Even rekenen: bij een loopsnelheid van 4 kilometer per uur gaat het om een straal van een kilometer.
‘Zit er dan behalve een supermarkt ook een kapper bij? Behalve een parkje ook je lievelingsterras?’
De denkoefening geeft misschien leuke inzichten, maar bevat natuurlijk haken en ogen. Zowel voor de voetganger als voor de beleidsmaker. Er moet maar een looproute zijn, de kapper kan verhuizen en een kilometer lopen met zware boodschappentassen kan ook gekkenwerk zijn.
Maar toch, waar denken in cirkels figuurlijk gesproken tot weinig leidt, is het bij de 15-minutenstad letterlijk het uitgangspunt. Als je naast het lopen ook de fiets meetelt groeit de cirkel en het aantal voorzieningen binnen bereik ook. Het fenomeen werd aangejaagd door een burgemeesterskandidaat van Parijs die stemmen won met deze ambitie. Inmiddels buitelen stadsbesturen en lokale politici nationaal en internationaal over elkaar heen met hun ambities. Ook de wens voor een 10-minutenstad klinkt al, evenals het begrip 1-minuutstad. En lopen en fietsen krijgen binnen de vijftien minuten soms ook gezelschap van het openbaar vervoer. Voetgangersdeskundige Dennis van Sluijs blijft kalm onder de opmars van alle definities en mogelijkheden bij de lokale bereikbaarheidswensen.
“Het gaat in de praktijk telkens om hetzelfde principe, om de nabijheid van bestemmingen”, vertelt hij. “De ene stad zet in op 10 minuten, de andere op 15 minuten. Dan zijn er in de uitwerking natuurlijk verschillen, maar het werkt allebei naar hetzelfde ambitieuze doel.” De 1-minuutstad is wel een buitenbeentje. “Daarbij kijk je naar je eigen straat en naar de directe omgeving. Wat heb je daar op loopafstand? Een bushalte of een perkje met wat groen, een bankje en prullenbak? Dat kun je in je beleid opnemen als stad, om altijd een bankje met prullenbak binnen één minuut aan te bieden. Alles draait om de ambitie die steden uitspreken.”
In het straatbeeld op nummer één
Voordat bereikbaarheid in ‘x-minutensteden’ trekjes krijgt van de beloftes van flitsbezorgers, breekt Van Sluijs als verkeerskundige graag een lans voor het lopen. “De voetganger zou in de visie van zo’n stad op nummer één moeten”, stelt hij. “De voetganger verdient in het straatbeeld een nummer-één-positie, met bijvoorbeeld duidelijke voetgangerszones en oversteekplaatsen.”
‘De voetganger verdient
een nummer één-positie’
Eerste levensbehoeften binnen 5,
andere basis-voorzieningen
binnen 15 minuten.
De eerste levensbehoeften zouden volgens hem ideaal gezien zelfs binnen vijf minuten lopen beschikbaar moeten zijn, ook met het oog op kwetsbare groepen als ouderen. “De supermarkt, de drogist en de apotheek zijn mijn top drie, maar ook de basisschool hoort erbij. Naar andere basisvoorzieningen loop of fiets je vervolgens in maximaal vijftien minuten.”
Gouda vindt hij een klassiek voorbeeld van een 15-minutenstad met lopen en fietsen. “Een middelgrote stad waar alles op een natuurlijke manier bereikbaar is. De oude stad is aan alle kanten rondom uitgebreid en door bepaalde fietsroutes aan te leggen is de bereikbaarheid heel goed. Oude binnensteden hebben natuurlijk van zichzelf voordelen. Smalle straatjes zijn vriendelijker voor de voetganger dan de auto. Maar tegelijkertijd moet je als stad wel bewust inzetten op hoogwaardige loop- en fietsroutes.”
Zwolle doet dat ook goed volgens hem. De binnenstad met grachten is goed bereikbaar door de nieuwe ‘groene loper’ vanaf het station. De ambitie van een stad kan ook weer de interesse van burgers wekken, heeft Van Sluijs ontdekt. “In Amersfoort trokken de ondernemers zelf de kar om de historische binnenstad autoluw te maken. De voetganger gaf daar zo’n stimulans aan het winkelgebied en het centrum dat de winkeliers en horecabedrijven de auto liever uit het dagelijks straatbeeld zagen verdwijnen.”
Willen lopen
De ontwikkelingen in Amersfoort tonen dat inwoners en bezoekers wíllen lopen. En dan krijgt een 15-minutenstad een andere aantrekkingskracht. Lopen is dan niet alleen functioneel en snel van a naar b gaan. Misschien voelt het lopen in een aantrekkelijke omgeving of leuke stad ook minder als lopen. Dat raakt precies het onderwerp waarop Dennis van Sluijs vorig jaar is afgestudeerd. Hij heeft een handboek gemaakt waarin de vraag centraal staat hoe je een aantrekkelijk loop- en wandelnetwerk in de stad maakt.
Steden zouden het begrip lopen, al dan niet tijdelijk, kunnen inruilen voor het begrip wandelen. Lopen klinkt efficiënt, rondom lopen hangt het besef dat het gezond is om dagelijks die zoveel duizend stappen te halen. Maar wandelen is wat anders. Het is meer recreatief, je wilt het doen en de omgeving doet ertoe. In de ideale stad ontmoeten de begrippen lopen en wandelen elkaar. Je gaat dan wel van a naar b, maar dat wíl je ook en je geniet ervan. Bijvoorbeeld omdat de route mooi groen is. Van Sluijs: “Ontwerpers in 15-minutensteden kunnen daarop sturen met aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Als bijkomend voordeel ontstaan er kansen voor minder verharding en minder hittestress in steden.”
Wie weet wint de voetganger dan nog meer terrein. “Als mensen willen lopen, groeit de kans dat ze hun routines aanpassen. Dan lopen ze bijvoorbeeld via het park naar de supermarkt.”
De 15-minutenstad en varianten