In gesprek met …

Wandelgesprek in het Amstelpark

Met Martine de Vaan van de City Deal Ruimte voor Lopen en Wouter Veldhuis, de nieuwe Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving

Van voorzieningen terug in de wijk krijgen en verdichting in de steden tot aan Rembrandt. In een zonnig Amstelpark troffen projectleider Martine de Vaan van de City Deal Ruimte voor Lopen en de nieuwe Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving Wouter Veldhuis elkaar voor een kennismaking. Dat gebeurde natuurlijk in de vorm van een wandelinterview. 

“Wat heb jij eigenlijk met voetgangers?”, opent De Vaan het gesprek, terwijl we de Ali Ben Libibrug over lopen, die toegang geeft tot het Amstelpark. Het is een zomermiddag, nog vakantie, en het park is gevuld met vooral ouders met kinderen. 

“Dat is eigenlijk een hele gekke vraag. Je kunt ook vragen: wat heb je met mensen? Ik ben net Rijksadviseur en ik heb het ambassadeurschap voor het Platform Ruimte voor Lopen erbij. Wandelen is heel relevant, maar ik was er niet expliciet mee bezig. Ik kom erachter dat ik best wel onbewust bekwaam ben. Lopen is een van die dingen waar je eigenlijk mee bezig bent zonder er bewust van te zijn. Maar hoe zit het met jou? Jij bent er al heel lang mee bezig, dus je bent wat langer bewust bekwaam?” 

De Vaan: “Bij mij is het begonnen toen ik startte met wandelend vergaderen en het promoten ervan. Daarvoor wandelde ik ook graag, maar deed dat vooral in het weekend, en buiten de stad. Maar ik ging steeds meer in de stad wandelen, en als je vanaf je werkplek met anderen een rondje van een half uur of uur loopt dan leer je zien hoe de stad in elkaar zit en hoe weinig plekken en routes er zijn waar je ongestoord naast elkaar kunt lopen zonder te slalommen om obstakels op de stoep en zonder continu op je hoede te zijn voor verkeer. Dit soort plekken en routes worden te weinig bewust ontworpen. Ik ben ervan overtuigd geraakt dat de voetganger, de mens, een emancipatieslag nodig heeft in ruimtelijk ontwerp. Het is nog te vaak een stippellijn op de plankaart met “langzaam verkeer”. 

Ruimte verkwisten 

Dat is dan ook de reden dat de afspraak in het Amstelpark plaatsvindt. De rust van het Amstelpark met haar brede paden maakt De Vaan enthousiast. “Het is toch geweldig dat je hier zo ontspannen kunt lopen, met drie of meer mensen naast elkaar. Toen ik het park ontdekte was ik verbaasd over de brede wandelpaden, want dat zie je eigenlijk nooit. Het bleek te verklaren uit de ontstaansgeschiedenis, namelijk de Floriade die hier een halve eeuw geleden is gehouden.” Na het evenement bleef het park bestaan, met voorzieningen zoals het Amsteltreintje, een doolhof en een rosarium. “Dat je dit park zo waardeert, zo geniet van de paden, komt omdat het overgedimensioneerd is”, beaamt de Rijksadviseur. “Zulke brede wandelpaden maken we normaal gesproken niet. Toen klopte de rekensom, omdat er grote bezoekersstromen opgevangen moesten worden. In de dagelijkse praktijk ontwerpen en financieren we alles echter op de minimale maat. Als je nu een park zo ruim op zou willen zetten heb je het gevoel ruimte te verkwisten. Daar moeten we echt vanaf. Want ruimte voor wandelen is geen verkwisting van ruimte. Dus de vraag is: hoe stimuleren we nu om meer ruimte te verkwisten, om zo meer levensruimte en leefkwaliteit te genereren.” 

“Ruimte die we hard nodig hebben in een gezonde stad”, zegt De Vaan. “Dat vraagt dus om een andere waardering van ruimte voor lopen en een andere manier van rekenen.” 

Als voorbeeld geeft Veldhuis publieke gebouwen, waar de 1 procent kunstregeling geldt. “Dat kun je ook zien als verspilling, maar we weten hoeveel toegevoegde waarde het heeft. Meer ruimte voor lopen is ook geen verspilling maar essentiële waarde voor onze habitat, onze leefruimte. En gezondheid.” 

De mens uit beeld 

In de stedenbouw, verkeerskunde en andere ontwerpterreinen is de mens uit beeld geraakt, stelt Veldhuis. “Wij komen uit het modernisme van de vorige eeuw. 

Alles draaide om het automatiseren; van het productieproces (met de lopende band en andere machines) tot ons dagelijks leven (door functiescheiding en infrastructuur). Zoals alle ambachten zijn verdwenen en fabrieksprocessen zijn geworden, zo werd de architectuur en stedenbouw ook steeds meer gezien als het ontwerp van machines. Le Corbusier had het immers over woonmachines, niet over huizen. We zijn zo steeds meer vergeten dat het uiteindelijk gaat om mensen. Je kan wel stellen dat eigenlijk de hele samenleving door het modernisme gedehumaniseerd is, ontmenselijkt. Met deze blik kunnen we veel van de hedendaagse problemen duiden. Van toeslagenaffaire tot onze technocratische omgang met achterstandswijken en de inrichting van onze openbare ruimte.” 

Tegenwoordig worstelen steeds meer ontwerpers en opdrachtgevers met de vraag hoe je een aantrekkelijke leefomgeving voor mensen kunt maken. Dit is een collectieve zoektocht die meerdere oplossingen kent. “Als overheid of opdrachtgever moet je deze zoektocht niet frustreren door oplossingen voor te schrijven, maar duidelijke doelen te formuleren”, stelt Veldhuis. En als het om het belang van de voetganger gaat zijn de doelen vaak nog onvoldoende duidelijk.  

“Inderdaad, het ontbreekt aan een taal om de doelen te formuleren. Wat zou volgens jou zo’n doel kunnen zijn?” vraagt De Vaan. 

“Dat zit hem in een gezond en afwisselend leven kunnen leiden”, zegt Veldhuis. “Voor onze woningbouw hebben we daar al wel allerlei eisen voor. Denk aan daglichttoetreding, ventilatie en verplichte buitenruimte. Maar voor andere delen van ons leven nog niet, zoals wandelen. Ruimte om prettig te lopen is geen verspilling. Het is als licht, als schoon drinkwater. Het zijn dingen die we nodig hebben om een betekenisvol leven te leiden.”  

“Het ontbreekt aan een taal om de doelen te formuleren.”

— Martine de Vaan

“Maar met een abstract doel komen we er nu nog niet. Mijn ervaring is dat ontwerpers en verkeerskundigen de traditie nog niet hebben om goed voor de voetganger te ontwerpen en ik merk ook dat ze met impliciete beelden in hun hoofd zitten: lopen als een langzame vorm van fietsen, vooral voor kleine afstanden. Dat zie je bijvoorbeeld aan Leidse Rijn, toch in veel opzichten een goed doordacht stadsdeel, maar van de ene naar de andere wijk lopen is een uitdaging. Verder wordt er vooral in zones gedacht, bijvoorbeeld een voetgangersgebied in de binnenstad. “Maar er wordt zelden ontworpen aan rondjes, laat staan een aantrekkelijk wandelnetwerk door de hele stad. Ik merk dat je er bovenop moet zitten in het ontwerpproces als je iets anders wil.” zegt de Vaan. “Maar het begint er natuurlijk mee dat er überhaupt een voetpad wordt ontworpen. Laatst moest de gemeenteraad er nog aan te pas komen om een voetpad in een nieuwbouwplan te krijgen. Ik heb dus nog wel de neiging om het dan maar precies voor te schrijven.” reageert de Vaan. 

Veldhuis ziet daarin wel nadelen: “Ik vind dat we niet de ontwerpoplossing moeten voorschrijven. Ieder plan en iedere plek vraagt om een andere passende oplossing. Bij ecologische of waterstaatkundige projecten zijn opdrachtgevers vaak heel goed in staat het doel te formuleren, zonder de oplossing voor te schrijven. Denk aan een gemaal met een minimale afvoercapaciteit, of een ecologische passage voor een specifieke doelsoort. Geef de ruimte om in samenspraak met bewoners tot een passend ontwerp te komen. Zij zijn immers de mensen die de wandelruimte moeten gebruiken.” 

“Ja, we moeten dat ook nog beter leren, hoe we die doelen formuleren. Ik zie wel dat bewoners beter kunnen aangeven wat ze waarderen in een bestaande situatie, en welke knelpunten er zijn in hun omgeving, dan formuleren hoe hun droomsituatie zou zijn. Om hier wat meer grip op te krijgen heb ik een taxonomie van stedelijke loop- en wandelroutes gemaakt, gebaseerd op startplekken, wandelintenties en – heel belangrijk – beschikbare tijd. Daar horen vervolgens criteria en eisen bij. Een ommetje van een half uur met het gezin, drie kwartier hardlopen of een uur weeten (wandelend meeten) vanuit een kantoor zijn voorbeelden hiervan, met heel verschillende kwaliteiten. Daarmee geef je zowel bewoners als ontwerpers handvatten. Dat gesprek is heel belangrijk. Toch denk ik wel dat we een fase van specifieke doelen nodig hebben, voor we het weer losser kunnen laten.” 

“Overigens is er binnen de City Deal volop discussie over de ideale voetgangersstad. Of je lopen op wijk- of stadsniveau moet bekijken, welke netwerken je moet willen onderscheiden en of het bijvoorbeeld belangrijk is dat er een groen stadswandelnetwerk is waar het groen echt overal doorloopt. Hoe dan ook, met drie mensen ontspannen naast elkaar kunnen lopen, dat is toch geen overbodige luxe in een stad. Ik ben het ‘flaneerkwaliteit’ gaan noemen. We moeten steden maken met flaneerkwaliteit.” 

Het ontspannen naast elkaar kunnen lopen, dat vindt Veldhuis wel een mooi doel om mee te geven aan ontwerpers. Dat is beter dan breedtematen op de centimeter voorschrijven. 

Tuinsteden 

Op dit moment wordt er veel gediscussieerd over de wenselijkheid van verdere verdichting van de bestaande stadswijken. Zeker als het gaat om de leefbaarheid en de volksgezondheid. “We moeten laten zien dat je een stad op een aantrekkelijke en gezonde manier kunt verdichten. En onderzoeken waar de grens ligt: hoeveel nieuwbouw kan een stadswijk aan. Een van de mini coalities in de City Deal richt zich op deze vragen. Hoe zie jij dat?” vraagt de Vaan. 

“Kijk eens wat we al doen”, stelt Veldhuis. “We zijn al twintig jaar bezig om veel van onze naoorlogse woonwijken te verdichten en tegelijkertijd de leefbaarheid te verbeteren. Ik heb onlangs de verdichting van de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden doorgerekend en kwam tot de conclusie dat er sinds 2000 de woningvoorraad met 20 procent is gegroeid, door verdichting. En dankzij die verdichting is de leefkwaliteit er ook op vooruit gegaan. De intrinsieke kwaliteit van de Tuinstad, namelijk dat je een ommetje kunt maken, en er groen om de hoek is, is behouden en zelfs verbeterd de afgelopen jaren. De parken zijn hier en daar compacter geworden, maar wel veel mooier, beter toegankelijk en meer divers. Dus in plaats van vooral vooruit te kijken pleit ik ervoor om ook goed terug te kijken om te zien wat we kunnen leren van het recente verleden.” 

Zintuigen 

Net buiten het park komen we aan bij de bocht van de rivier de Amstel. Het is persoonlijk een bijzondere plek voor Veldhuis. Hier zie je een standbeeld van Rembrandt uitkijken over de rivier. “Dit was een van zijn favoriete plekjes om te schetsen. Hier gebeurde zoveel. De rivier was een belangrijke verbinding tussen de stad en het achterland. Via de Amstel wandelde de boeren en handelaars met vee en voedsel de stad in. Rembrandt werkte zijn schetsen vervolgens met olieverf uit in zijn atelier. Tweehonderd jaar later was het door de ontwikkeling van de verftechniek mogelijk om ook buitenshuis te schilderen. Zo konden de impressionisten ‘live’ verslag doen van de zintuigelijke ervaringen die zij al lopend door het landschap beleefden. Dat vind ik eerlijk gezegd het meest waardevolle aan lopen: het prikkelt al je zintuigen. Daarom is dat ommetje ook zo gezond. Het is niet alleen de fysieke beweging, ook al je zintuigen worden geactiveerd.” 

Op de weg langs de Amstel die ons terugvoert naar het park, wordt duidelijk hoe uitdagend het delen van de ruimte is. Een wandelend interview houden terwijl er fietsers, wielrenners, scooters, auto’s en andere wandelaars je tegemoet komen is best een uitdaging. “Dit is een prachtig voorbeeld van een route waar je graag ontspannen naast elkaar zou willen lopen, maar waar dat volstrekt niet geaccepteerd wordt. Hoe kun je deze situatie volgens jou oplossen?”, vraagt De Vaan. Veel ruimte voor uitbreiding is er aan beide kanten van de weg niet. Veldhuis: “Er is een heel eenvoudige spelregel, die we ook uit het verleden kennen. Als het niet past, dan zit er één ding te veel in. Dus niet de bomen kappen om weg breder te maken, maar goed nadenken welke weggebruiker hier het minst op zijn plaats is. In dit geval de auto, want op dit deel van de Amstel is er nauwelijks een reden te bedenken waarom er nog auto’s zouden moeten rijden. 

“Rechtvaardigheid staat hoog op mijn agenda”

— Wouter Veldhuis

Lange tijd was ik enorm gecharmeerd van het concept van shared space, totdat ik heel veel post kreeg van mensen die minder valide of blind zijn. Die zeggen: ja, leuk dat shared space, maar voor mij is het levensbedreigend. Dus inmiddels denk ik dat we ons denken echt moeten starten vanuit het recht van de zwaksten: de voetganger. En dan kom je vaak uit op een fatsoenlijke stoep met stoeprand en een lager liggend niveau voor auto en fietser, daar is toch niks mis mee?” 

Hoe zorgen we dat we het anders organiseren? Wordt het niet tijd om de auto een minder dominante rol in het ontwerp van steden en wijken te geven? “Ik geloof er steeds meer in dat we de keten van een andere kant moeten aanvliegen”, antwoordt Veldhuis. “Ik woon bijvoorbeeld hier in Amsterdam in een straat waar aan het eind een supermarkt is. Toch gaan de meeste bewoners met de auto boodschappen doen in plaats van te lopen of te fietsen. Hoe zorgen we ervoor de auto niet de eerste keus is, zodra je de woning uitloopt. Dat lukt alleen door bij die woning te beginnen met heel veel ruimte voor de voetganger, en de auto dus verder weg te zetten, zonder meteen een soort Bijlmer-achtig concept te ontwikkelen met grote parkeergarages.”  

“Ook veel ontwikkelaars hebben in stedelijke wijken helemaal geen behoefte meer om auto’s in het ontwerp te stoppen, omdat het een kostenpost is die ten koste gaat van de kwaliteit”, vult De Vaan aan.  

Veldhuis: “Klopt, en de moderne ontwikkelaar wil in de binnenstad ook geen parkeergarage bouwen, want zijn klanten hebben geen auto meer.” 

Voorzieningen terug in de wijk 

De beste manier van mobiliteitsbeleid is ruimtelijke ordening, en ervoor en te zorgen dat alles nabij is, op loopafstand, stelt de Rijksadviseur. “Iedereen moet in zijn directe leefomgeving overal kunnen komen. En daar gaat het nog veel mis, vind ik. Denk aan huisartsenpraktijken die gezondheidscentra worden en verder van je huis geraken. Vroeger had ieder stadsdeel een eigen ziekenhuis. Nu zijn er hele steden die er geen hebben. Of denk aan scholen die vanuit efficiëntie gebouwen combineren. Dan gaan er drie locaties weg, en komt er eentje terug, maar die ligt voor de meeste bewoners veel verder weg. Hier maak ik mij het meeste zorgen over. Je ziet al die sociaalmaatschappelijke voorzieningen clusteren en wegtrekken. Dat vind ik zorgelijk voor de leefbaarheid van wijken. Alle voorzieningen terug in de wijk is het meest rechtvaardige, het meest inclusieve, wat je kunt doen. En rechtvaardigheid, dat staat hoog op mijn agenda.” 

Foto’s: Wilmar Dik

City Deal logo