In gesprek met …

Geen bestemmingsplannen maar reisplannen

Rijksadviseur Thijs van Spaandonk over de toekomst van onze leefomgeving

Thijs van Spaandonk is een van de twee nieuwe Rijksadviseurs van het College van Rijksbouwmeester en Rijksadviseurs én ambassadeur van Ruimte voor Lopen. Wat voor loper is Van Spaandonk zelf eigenlijk? ‘Ik loop van werk naar huis, een paar honderd meter is dat. Een luxe die ik iedereen gun, dat je lopend door je stad of dorp allerlei voorzieningen binnen handbereik hebt, zodat je ook echt de keuze hebt om te lopen.’

‘Lopen is echt een goede manier om mensen tegen te komen, het tempo leent zich ervoor om af en toe even stil te staan. Lopen nodigt uit tot gesprek en ontmoeting. Het is een hele vanzelfsprekende manier van door je leefomgeving bewegen en ook een manier waardoor je aandacht hebt voor de mensen en plekken die je tegenkomt. Je ziet veel meer dan wanneer je er snel doorheen beweegt.’

“De openbare ruimte
is niet voor transport
— maar voor verblijven.”

Van Spaandonk woont en werkt in de wijk Buiksloterham in Amsterdam Noord, een wijk in transitie. ‘Ik vind het een prettige omgeving. Het is een gebied waar nog heel veel bedrijvigheid zit, langzaam maakt dat plaats voor woningbouw. Helaas, want juist die bedrijvigheid maakt de buurt toegankelijk voor mensen uit omliggende buurten. Doordat het een gebied in transformatie is, merk je dat de openbare ruimte wat rommelig is. Die wordt ingericht als de transformatie klaar is, maar die is nooit klaar.’ 

En daar zit wat Van Spaandonk betreft de crux. ‘Als je beseft dat de leefomgeving eigenlijk permanent in transformatie is, kom je erachter dat de openbare ruimte misschien wel de enige constante factor is. De gebouwen transformeren, de openbare ruimte is al zo oud als de weg naar Rome. Volgens mij zouden we veel meer met die bril naar de openbare ruimte moeten kijken. Hoe kan je die zo inrichten dat die altijd voldoet en altijd laat zien welke aandacht we geven aan hoe we door de stad bewegen?’

Niet minder, maar langzamer reizen

Dit soort observaties raakt direct aan bredere vraagstukken in de planologie en mobiliteitswereld. De komst van de auto heeft in het verleden een grote stempel gedrukt op hoe onze leefomgeving wordt ingericht. Hoe weet je dat de keuzes die je nu maakt over enkele decennia nog steeds passen bij onze behoeften? ‘Het is de vraag wat je leidend laat zijn. De stand van de techniek of onze eigen behoefte? Carlo van de Weijer van de TU Eindhoven heeft eens gezegd dat we al eeuwenlang een uur en zes minuten per dag reizen. Het enige verschil is dat we sneller zijn gaan reizen en dus verder. Hij zegt eigenlijk dat we vooral langzamer moeten gaan reizen. De basisgedachte is dat we ergens naartoe moeten. We moeten ergens zijn om te werken, om naar de winkel te gaan en om mensen te ontmoeten. Als je de leefomgeving zo inricht dat je dit soort dingen dichter bij elkaar hebt, ben je minder afhankelijk van de techniek.’Genoeg uitdaging dus, maar er zijn ook plekken waar het tij is gekeerd. ‘Ik was laatst in Utrecht, aan de Jaarbeurszijde van het Centraal Station. Ik was met een paar mensen die al een jaar of 20 niet meer op die plek waren geweest. Die waren echt onder de indruk van wat daar was gebeurd. Het is ontwikkeld tot vanzelfsprekend voetgangersgebied. Waar vroeger de auto een barrière vormde, merk je nu dat het gebied is ingericht vanuit het perspectief van de voetganger.’

Van Spaandonk ziet in de plek die de auto inneemt een grote uitdaging voor het loop- en beweegvriendelijk maken van de openbare ruimte. ‘Het is een planologisch vraagstuk. Hier in Buiksloterham maken bedrijven plaats voor woningen, de werkgelegenheid wordt de stad uit geduwd. Terwijl we weten dat de mensen met de slechtst betaalde banen het meest afhankelijk zijn van de auto om bij hun werk te komen. Dus de vraag is hoe je dat verdeelt. In Amsterdam wordt de parkeernorm bij sociale woningbouw nul, vanuit de gedachte dat je de auto de stad uit wil hebben. Je zou echter eerst goed over voorzieningen en werk in de nabijheid moeten nadenken. Tweeverdieners in dure koophuizen werken veel thuis en kunnen vaak prima een deelauto betalen. Daar past een parkeernorm van nul veel beter.’

Mobiliteit als onderdeel van de oplossing

Met alle opgaven die in de openbare ruimte zullen moeten landen, is er volgens Van Spaandonk maar één conclusie mogelijk. ‘Feit is dat de ruimte die gebruikt wordt voor het stallen van auto’s buitenproportioneel is. Ruimte die je zou willen gebruiken voor ontmoetingsplekken, lopen, sporten en fietsen. Als je meer ruimte wil vrijspelen in de fysieke leefomgeving, dan is de mobiliteits­oplossing daar een essentieel onderdeel van. Bij het ontwerpen en aanleggen van nieuwe wijken moet je proberen mobiliteit zo veel mogelijk te beperken. Maak voorzieningen voor het parkeren van auto’s daarnaast collectief én gestapeld, zodat ze minder ruimte vragen. In het buitenland zijn daar mooie voorbeelden van, zoals in Kopenhagen. Daar is een parkeergarage zo ingericht dat ze ook is te transformeren naar een gebouw met een andere functie, voor als er een moment komt dat er minder auto’s nodig zijn.’

Grond als schaars goed

De manier waarop onze openbare ruimte wordt ingericht hangt voor een groot deel samen met onze economie, stelt Van Spaandonk. ‘We doen alsof grond een vrij verhandelbaar ding is, maar dat is het helemaal niet. Het is een schaars goed. Waar die grond ligt, is heel bepalend voor wat je ermee kunt en wat je er kunt ontwikkelen. Het is daarmee faciliterend voor allerlei economische processen. Echter, bij stedelijke ontwikkeling is vastgoed- en grondwaarde een dominante factor geworden en daar lopen we nu in vast. Want grond moet rendement opleveren en het liefst ook nog zo hoog mogelijk. We zullen naar een manier moeten waarin de speculatie van grondwaarde geen onderdeel meer is van hoe we ermee omgaan. En ik snap dat dat super complex is, maar ik denk dat we er niet aan kunnen ontkomen.’

Om hier een kentering in te krijgen moeten we als maatschappij naar onszelf kijken, vindt de Rijksadviseur. ‘Wij moeten als maatschappij van onze politici verwachten dat ze fundamentele vragen op tafel leggen over hoe we met schaarste aan ruimte, middelen, grondstoffen omgaan. Daarnaast vind ik dat gemeenten die over grondbeleid gaan het moeten aandurven om een alternatieve manier van grondbeleid te ontwikkelen. In München vinden ze dat mensen meer bijdragen aan de lokale economie op het moment dat ze een betaalbare woning hebben. Dus als ze goedkoper wonen, zijn mensen eerder bereid om te gaan ondernemen of een carrièreswitch te maken, omdat het risico dat je je huis niet kunt betalen kleiner is. De gemeente stelt daarom een deel van de gemeentelijke grond beschikbaar voor coöperatieve woonvormen of andere betaalbare woningen. Minder inkomsten uit wonen betaalt zich op allerlei andere manieren terug.’

Deze parallel is goed te leggen met de beweegvriendelijke omgeving. ‘In principe hebben overheden van ons het mandaat gekregen om maatschappelijke waarde te creëren, dat zou altijd primair de focus moeten zijn. Dus de overheid zou moeten investeren in de beweegvriendelijke omgeving, ook als dat niet direct rendement oplevert. Dat risico mag ze lopen, want de overheid hoeft er niet iets aan terug te verdienen.’

“Waar vroeger de auto een barrière vormde, merk je nu dat het gebied is ingericht vanuit het perspectief van de voetganger.”

Coalities vormen

Toch wordt volgens Van Spaandonk steeds vaker gekeken naar hoe investeringen van de overheid in een bepaald gebied daar kunnen blijven. ‘Je moet dan gaan kijken welke partners er een belang hebben bij die investeringen, wie de baathouders zijn. Dat kan een woningcorporatie zijn, een zorginstelling of misschien wel een schadeverzekeraar. Door coalities te vormen kan je een deel van die baten naar voren halen en investeren in preventie. Er is echter wel governance nodig om dat voor elkaar te krijgen.’

Het College van Rijksbouwmeester en Rijksadviseurs werkt op dit moment aan een nieuwe agenda. ‘We verkennen de komende tijd hoe dit gedeelde beeld van waar het met de toekomst van de leefomgeving naartoe zou moeten samen te bereiken. Want het is inderdaad slim om vooraf te investeren in de gezonde leefomgeving, in ruimte voor lopen en bewegen. We zien dat dat meerwaarde heeft.’

De rol van het onderwijs

Het is de hoop van Van Spaandonk dat deze manier van denken ook z’n weg vindt naar het onderwijs. ‘Zekerheid hebben we nooit, maar de rol van onderwijs is wel degelijk heel belangrijk. Het moet benadrukt worden dat het primaire doel van de openbare ruimte niet transport is, maar verblijven. Het belang van lopen en bewegen in die openbare ruimte moet beter verankerd worden in het curriculum, het moet beter tussen de oren komen van de nieuwe generatie ontwerpers, hetzelfde geldt voor planologen en beleidmakers.’

Daarnaast wil Van Spaandonk af van het maakbaarheidsdenken dat de afgelopen decennia hoogtij vierde. ‘Op dit moment maken we een bestemmingsplan en op een gegeven moment moet het af zijn. Terwijl ik denk dat de openbare ruimte constant in transformatie is. Misschien moeten we dus geen bestemmingsplannen maken, maar reisplannen.’

Van Spaandonk pleit voor een fundamentele herwaardering van de openbare ruimte: niet als doorgangszone, maar als plek om te verblijven, te ontmoeten en te bewegen. Dat vraagt om keuzes die verder gaan dan techniek of rendement – keuzes die gestoeld zijn op maatschappelijke waarde, gezondheid en nabijheid. De Rijksadviseur vindt dat we de leefomgeving moeten benaderen als iets dat continu in ontwikkeling is, niet als eindproduct. Om daartoe te komen is lef nodig, andere manieren van denken én opleiden. En dan ontstaat vanzelf meer ruimte, voor lopen, voor bewegen en daarmee voor een gezondere toekomst.

City Deal logo